zondag 8 januari 2023

Zondagskind

 


 1

De jongen zat bovenaan de trap te luisteren naar de geluiden uit de woonkamer. Zijn uniform bestond deze dag uit een bordeauxrode sweater, een wit overhemd en een grijze terlenka broek. Ma had de scheiding in zijn haar aan de rechterkant getrokken, zodat zijn blonde kuif naar rechts hing. Hij vroeg zich af hoe het zou zijn als hij zich van de trap zou laten vallen. Zouden ze wel huilen als hij zijn nek brak?

Pa en ma waren nog gezellig aan de koffie met de buren. De kerkklok sloeg elf uur en aanstonds zouden ze gaan klaverjassen. De jongen trok zich verder terug de overloop op, pa zou zo de flessen jenever, bessen en sherry uit de kelderkast komen halen. De sigarettenrook zou naar boven kringelen en hem zelfs daarboven bereiken. Pa zou zich ergeren aan ma’s geflirt met de buurman, maar dat niet laten merken. Ma zou schriller dan normaal lachen en de groentesoep alvast opzetten.

Broerlief was aan het voetballen bij de A-junioren en moest op tijd eten om vanmiddag bij het eerste te kunnen kijken. Hij zou de tas met vuile voetbalplunje met een doffe plof in de bijkeuken op de betonnen vloer laten ploffen. Hij zou nauwelijks groeten, de soep razendsnel naar binnen lepelen en dan weer vertrekken. Ma zou de jongen roepen om de hond uit te laten en hij zou protesteren dat de hond van broerlief was en ma zou dat met een ongeduldig handgebaar wegwuiven.

Hij zou door de verlaten straten slenteren, de onwillige hond achter zich aanslepend. De schrale herfstwind zou de bruinrode bladeren voor zijn voeten wegblazen en zijn oren rood laten kleuren en doen schrijnen. De hond zou precies gaan zitten poepen voor een oprit en hij zou de bruine worst gewoon laten liggen. Misschien zou hij zelf in de worst van gister gaan staan en dan kokhalzend met een stokje de smurrie uit het profiel van zijn schoenen moeten peuteren.

Zijn moeder zou hem een bord vieze soep met veel te veel vermicelli en te weinig gehaktballetjes voorzetten en op hem mopperen als hij slurpte of knoeide. De buurvrouw zou al weg zijn en pa zou de buurman nog een borreltje inschenken. Pa met en buurman zonder suiker. Pa’s lepeltje zou tegen het glaasje tikken als hij veel te lang roerde. Ma zou met een sigaret tussen haar vingers zwijgend toekijken. Ze had haar benen over elkaar geslagen en zat eerst stil. Maar haar bovenste voet zou steeds sneller op en neer gaan bewegen. Ze zou gehaast aan de sigaret trekken en de rook recht naar boven blazen.

Wankelend zou de buurman vertrekken. Hij zou een zijstap maken en zich moeten vasthouden aan de deurpost. Pa zou hem uitlachen. Ma zou alvast het glaswerk afwassen. Ze zou een sherryglas breken. Pa zou daarover mopperen. Pa zou ook mopperen over de buren, minstens een uur lang. Daarna zou hij nog mopperen over zijn werk en tenslotte zou hij ma verwijten maken. Ma zou het zwijgend aanhoren. De kerkklok zou vijf uur slaan en ma zou de jongen nog een keer met die rothond op pad sturen.

Hij zou een boterham met pindakaas eten en daarna eentje met hagelslag. Pa zou op de bank gaan liggen snurken. Pa zou klagen over die eeuwige hoofdpijn en twee saridons nemen. Zijn broer zou thuiskomen en de televisie aanzetten. De jongen zou Thierry de Slingeraar of Ivanhoe willen zien, maar zijn broer zou onverbiddelijk overschakelen naar Sport in Beeld om voetbal te kijken.

Pa zou zijn achterwerk optillen, een wind laten en zijn rug naar hen toe draaien en gewoon verder snurken. Ma zou het bovenraampje opendraaien en broerlief zou de televisie iets harder zetten.

En morgen zou het gewoon weer maandag zijn.

 

 2

Vanuit zijn slaapkamerraam keek de jongen uit op een breed kanaal dat de kriskrassende groene weilanden doorsneed. Lompe zwartstalen rompen doorsneden het loden water. Nadat een tanker gepasseerd was schreef hij de naam Dorothea in een schriftje met daarachter de plaatsnaam Vlaardingen. Dat lag in de buurt van Rotterdam dacht hij. Hij dacht aan de havens. Aan de zee. Aan zilte lucht. Aan schreeuwende meeuwen. Hij droomde van stoere zeelui.

Ma had verteld dat pake een schipperszoon was, dus hij een schippersachterkleinzoon, maar hij herinnerde zich pake als een gebroken man die de resten van zijn longen in een blikje spoog. Pake had stoflongen van het werk op de dorsmachine.

Pake had negen keer een hartaanval gehad, vertelde ma niet zonder een zweem van trots, maar een tiende zou er niet komen.

 

 

 3

Pa had een volière vol vogeltjes. Eerst gingen de zebravinkjes dood, later de kanaries en tenslotte de kwartels. Pa brak de zelf getimmerde volière zuchtend af. Pa hield ook konijnen. Op een dag zaten die apathisch in hun hok. Etter druppelde uit hun ogen. Pa stond er tien minuten besluiteloos naar te kijken en belde toen de veearts. Na het gesprek met de veearts ging hij de hokken bij langs en draaide de konijnen de nek om. Hij maakte geen enkel geluid. Tranen liepen over zijn wangen.

Pa verzette zich lang tegen de aanschaf van een hond. Hij was ervan overtuigd dat hij voor de verzorging van die hond zou opdraaien en dat wilde hij niet. Bovendien zou hij de hond niet kunnen uitlaten omdat hij slecht ter been was. Hij had het steeds over de consequenties van een hond. Broerlief bleef echter zeuren en bezwoer pa dat die er niet voor zou opdraaien.

Toen de hond, een bouvier, was aangeschaft was broerlief aanvankelijk druk in de weer met het beest. Tot de voetbalcompetitie weer begon. En hoewel pa koppig volhield niets met de hond van doen te willen hebben hield hij, als hij dacht dat niemand het hoorde, lange monologen tegen het dier. Maar als er anderen in de buurt waren deed hij net of hij het beest negeerde.

Regelmatig, als hij weer eens met de hond door de regen sjokte, dacht de jongen bitter aan pa’s woorden: de consequenties van een hond.

 

4

Wanneer zijn vader Het Vrije Volk zat te lezen was het zaak voor de jongen om zo weinig mogelijk geluid te maken. Pa scheurde zelf gaten in de stilte zodra hij een bladzijde omsloeg. De krant bleef op zijn schoot rusten als hij naar het nieuws op de televisie keek. Daar wenste pa eveneens niet bij gestoord te worden. Het kwam slechts eenmaal voor dat pa zelf in stilte, zonder mopperen, het nieuws bekeek. Ma stond achter zijn stoel mee te kijken, met in haar hand een bord waar ze net zo lang overheen bleef wrijven met haar theedoek tot die begon te piepen.

Op het televisiescherm probeerden Aziatisch uitziende mensen over een hek te klimmen. Helikopters stegen op vanaf het dak van een gebouw. Er hingen mensen aan de glijders. Ze vielen er een voor een af, terug in de menigte. De helikopters landden even later op een vliegdekschip. Na het uitstappen van de passagiers werden de lege helikopters in de zee geduwd.

Ma keerde terug naar de afwas en pa schakelde de televisie uit. Hij begroef zich weer in de krant. De jongen keerde terug naar zijn plekje bovenaan de trap. Hij dacht na over wat hij zojuist gezien had. De logica daarvan ontging hem. Hij hoorde zijn vader in de huiskamer andermaal een bladzijde omslaan. Nog geen minuut daarna gleed de krant ruisend op de vloer en begon pa luid te snurken.

 

5

De jongen wierp de lijn met daaraan dobber, lood en haak in het woelige water van het kanaal. Manhaftig hield hij zich vast aan de lange bamboestok. De dobber deinde op de golven. Het brood was vast al van het haakje, bedacht hij, maar dat gaf niet.

Hij wilde geen wormen gebruiken, daar moest hij van kokhalzen sinds een jongen op school hem gedwongen had er eentje op te eten. Sla hem dan ook op zijn bek, had pa hem toegebeten toen hij huilend thuisgekomen was.  Er had zich voorgoed een bittere brok zelfmedelijden in de keel van de jongen genesteld.

Met wormen ving je bovendien palingen. Hij wilde geen paling vangen, want palingen waren slijmerig en kronkelden rond het snoer en hij kreeg ze nooit los. Hij wilde ook geen schele pos of baars vangen, die slikten het haakje door en als je er dan aan trok nam je alle ingewanden mee. Dat vond de jongen vies en zielig.

Er kwam een man in een flodderige regenjas achter hem staan. Hij had een teckel met overgewicht bij zich, een soort worst op pootjes die amechtig hijgend aan zijn voeten neerzeeg. Ze bijten zeker niet erg? Vroeg hij.

Soms had die man een schurftige poedel bij zich en droeg een corduroy colbertje met elleboogstukken. De poedel drentelde zenuwachtig rond zijn benen.

De man was ook wel eens wat gegroeid. Dan droeg hij een legerjas en had een grote Duitse herder bij zich. De hond ging rustig naast hem zitten en de man begon aanwijzingen te geven. Je moest de dobber zus en de loodjes zo en dan…Hij wist zeker niet dat het brood allang van het haakje geweekt was.

De jongen zat naar de golven te kijken en liet zich opzettelijk verblinden door het licht daarin.


© Lammert Voos

 

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Bevreemding

  Het is best triest dat door de verbijstering van het verpleeghuispersoneel pas goed tot me doordrong wat voor leven mijn moeder gehad had....