Ik denk dat ik haar een jaar lang niet had gezien. Dat had me volkomen zinloos geleken aangezien ze me toch niet herkend zou hebben. Haar geest, haar persoonlijkheid, alles verdwenen, er was alleen angst en daar uit voortvloeiende agressie overgebleven. Helaas voor haar was haar lichaam ijzersterk. Dus vegeteerde ze op de gesloten afdeling van een verpleeghuis. Nu en dan was er een uitspatting van woede naar de verpleging toe, dagelijks de angst dat ze alleen gelaten zou worden en de dagelijkse radeloosheid bij het invallen van het duister.
Toen
ik op studiereis was in Tsjechië en Polen was ze gevallen. Het gekke was dat ik
tijdens die reis steeds het gevoel gehad had dat ik ieder moment een
telefoontje kon krijgen, ondanks het feit dat ik absoluut geen warme band met
haar had. Integendeel, er waren momenten geweest dat ik een spuughekel aan haar
had. Aan haar verwaandheid, ondanks haar afkomst, aan het feit dat ze nooit met
me had willen praten over het feit dat ze me achtergelaten had bij mijn vader.
De man waar ze voor vluchtte omdat hij zo gewelddadig was. Hoe kon je je zoon
nou bij zo’n man achterlaten? Enerzijds begreep ik wel dat ze in de klem had
gezeten, geen keus had gehad, maar dat deed niets af aan mijn gevoelens van in
de steek gelaten zijn. Zoals haar jeugd afgenomen was door mijn vader die haar
op zeer jonge leeftijd met kleine kinderen had opgezadeld, had zij mij
achtergelaten en moest ik van de ene dag op de andere volwassen zijn, want mijn
vader dacht betere dingen te doen te hebben dan op zijn zoon te letten. Zoals
neuken. Hij dacht altijd aan neuken. Hij was een smeerlap. En nu al jaren dood.
Ook met hem viel nooit te praten, hij vond dat hij niets verkeerd had gedaan.
Vlak
nadat ik terug was in Nederland kreeg ik het telefoontje van mijn zuster: ma
was gevallen en kwam niet meer uit bed. Ze sprak ook niet echt meer. Ik besloot
mijn moeder te bezoeken, misschien voor het laatst. Ze was niet bij kennis.
Maar ik schrok hevig. Er was niets over van de vrouw die zich altijd zo goed
verzorgde en kleedde, ze was mager en haar haar hing in slierten langs haar
gezicht. Ik herkende haar nauwelijks, behalve in haar vechtlust. Ze ademde met
alle kracht die nog in haar geteisterde lichaam zat, het was wel duidelijk dat
ze het niet zomaar zou opgeven. Dat was ook te zien aan haar gebalde
vuisten. Dat was nou mijn moeder:
knokken, knokken, knokken. Ook als er niets te knokken viel. Ook als niemand
haar te na kwam. Nee, dit kon nog weken duren.
Samen
met mijn zuster kwam ik tot de conclusie dat ze leed, hoewel de verpleging dat
relativeerde. Toch legden we aan de verpleeghuisarts voor of ze geen morfine
kon krijgen, zodat ze niet meer wakker werd. Die ging daar gelukkig in mee. Die
zag het lijden ook.
Een
aantal dagen later kwam ik weer op bezoek. Daar lag ze in haar gestreepte
pyjama, nog te ademen of haar leven ervan af hing. Dat was natuurlijk ook zo.
Haar borstkas ging hevig op en neer, maar haar vuisten waren nu ontspannen. Om
de zes uur kreeg ze morfine met een slaapmiddel.
Vraag
me niet waarom, maar ik wist dat ze die nacht zou sterven. Magisch denken van
een tekortgedaan kind? En ze was bang in het donker, bang om alleen te zijn. Ik
besloot te blijven. In de loop van de nacht vertelde ik haar dat het goed was,
dat ik niet meer boos was. Ik denk niet dat ze me hoorde, het veranderde niets
aan haar ademhaling. Ik overdacht haar leven, wie ze geweest was, eveneens een
tekortgedaan kind. L’histoire se répète. Hoe onvolwassen ze in emotioneel
opzicht geweest was, altijd een veertienjarig meisje gebleven. Hoe ze misbruikt
en mishandeld was door mijn vader. En ik had medelijden met haar. Dan eindig je
zo: ontdaan van alle waardigheid, van haar persoonlijkheid en trots.
De
avond kroop voort en ze kreeg rond twaalf uur nog een injectie. Ik was alleen
met mijn moeder, bleef naast haar zitten en hield soms haar hand vast. Vlak na
kwart over een begon haar adem steeds vaker te stokken. Maakte ze
snurkgeluiden. Ze worstelde, ik zag het. Ze vocht voor iedere ademteug. Dat was
nou mijn moeder: knokken ook als het geen zin had. Een paar seconden voor half
twee snurkte ze een laatste keer. Haar borst bleef stil. Ik hoorde de kerkklok
slaan. Precies om half twee had ik geen moeder meer.
Sindsdien
ben ik verdrietig en in de rouw. Kennelijk had ik wel van mijn moeder gehouden.
Verdrietig en mooi, Lammert. Zestien en een half jaar geleden zat (en sliep) ik op dezelfde manier de laatste nacht naast mijn moeders bed. Om half 8 's ochtends blies ze haar laatste adem uit. Ik was blij dat ik er bij was, maar of ik daarna echt heb kunnen rouwen, dat weet ik niet. Ik had een dochter van anderhalf, en we hadden nog een vader die niet zo goed alleen kon zijn. Ik vraag me wel eens af of het misschien nog moet komen, of dat het gewoon is gesleten.
BeantwoordenVerwijderenHeel veel sterkte Lammert!
Gretske