1
De
jongen
zat bovenaan de trap te luisteren naar de geluiden uit de woonkamer. Zijn
uniform bestond deze dag uit een bordeauxrode sweater, een wit overhemd en een
grijze terlenka broek. Ma had de scheiding in zijn haar aan de rechterkant getrokken,
zodat zijn blonde kuif naar rechts hing. Hij vroeg zich af hoe het zou zijn als
hij zich van de trap zou laten vallen. Zouden ze wel huilen als hij zijn nek
brak?
Pa en ma waren nog gezellig aan de koffie met de buren. De
kerkklok sloeg elf uur en aanstonds zouden ze gaan klaverjassen. De jongen trok
zich verder terug de overloop op, pa zou zo de flessen jenever, bessen en
sherry uit de kelderkast komen halen. De sigarettenrook zou naar boven
kringelen en hem zelfs daarboven bereiken. Pa zou zich ergeren aan ma’s geflirt
met de buurman, maar dat niet laten merken. Ma zou schriller dan normaal lachen
en de groentesoep alvast opzetten.
Broerlief was aan het voetballen bij de A-junioren en moest
op tijd eten om vanmiddag bij het eerste te kunnen kijken. Hij zou de tas met
vuile voetbalplunje met een doffe plof in de bijkeuken op de betonnen vloer
laten ploffen. Hij zou nauwelijks groeten, de soep razendsnel naar binnen
lepelen en dan weer vertrekken. Ma zou de jongen roepen om de hond uit te laten
en hij zou protesteren dat de hond van broerlief was en ma zou dat met een
ongeduldig handgebaar wegwuiven.
Hij zou door de verlaten straten slenteren, de onwillige
hond achter zich aanslepend. De schrale herfstwind zou de bruinrode bladeren
voor zijn voeten wegblazen en zijn oren rood laten kleuren en doen schrijnen.
De hond zou precies gaan zitten poepen voor een oprit en hij zou de bruine
worst gewoon laten liggen. Misschien zou hij zelf in de worst van gister gaan
staan en dan kokhalzend met een stokje de smurrie uit het profiel van zijn
schoenen moeten peuteren.
Zijn moeder zou hem een bord vieze soep met veel te veel
vermicelli en te weinig gehaktballetjes voorzetten en op hem mopperen als hij
slurpte of knoeide. De buurvrouw zou al weg zijn en pa zou de buurman nog een
borreltje inschenken. Pa met en buurman zonder suiker. Pa’s lepeltje zou tegen
het glaasje tikken als hij veel te lang roerde. Ma zou met een sigaret tussen
haar vingers zwijgend toekijken. Ze had haar benen over elkaar geslagen en zat
eerst stil. Maar haar bovenste voet zou steeds sneller op en neer gaan bewegen.
Ze zou gehaast aan de sigaret trekken en de rook recht naar boven blazen.
Wankelend zou de buurman vertrekken. Hij zou een zijstap
maken en zich moeten vasthouden aan de deurpost. Pa zou hem uitlachen. Ma zou
alvast het glaswerk afwassen. Ze zou een sherryglas breken. Pa zou daarover
mopperen. Pa zou ook mopperen over de buren, minstens een uur lang. Daarna zou
hij nog mopperen over zijn werk en tenslotte zou hij ma verwijten maken. Ma zou
het zwijgend aanhoren. De kerkklok zou vijf uur slaan en ma zou de jongen nog
een keer met die rothond op pad sturen.
Hij zou een boterham met pindakaas eten en daarna eentje met
hagelslag. Pa zou op de bank gaan liggen snurken. Pa zou klagen over die
eeuwige hoofdpijn en twee saridons nemen. Zijn broer zou thuiskomen en de
televisie aanzetten. De jongen zou Thierry de Slingeraar of Ivanhoe willen
zien, maar zijn broer zou onverbiddelijk overschakelen naar Sport in Beeld om
voetbal te kijken.
Pa zou zijn achterwerk optillen, een wind laten en zijn rug
naar hen toe draaien en gewoon verder snurken. Ma zou het bovenraampje opendraaien
en broerlief zou de televisie iets harder zetten.
En morgen zou het gewoon weer maandag zijn.
2
Vanuit
zijn slaapkamerraam keek de jongen uit op een breed kanaal dat de kriskrassende
groene weilanden doorsneed. Lompe zwartstalen rompen doorsneden het loden
water. Nadat een tanker gepasseerd was schreef hij de naam Dorothea in een
schriftje met daarachter de plaatsnaam Vlaardingen. Dat lag in de buurt van
Rotterdam dacht hij. Hij dacht aan de havens. Aan de zee. Aan zilte lucht. Aan
schreeuwende meeuwen. Hij droomde van stoere zeelui.
Ma had verteld dat pake een schipperszoon was, dus hij een
schippersachterkleinzoon, maar hij herinnerde zich pake als een gebroken man
die de resten van zijn longen in een blikje spoog. Pake had stoflongen van het
werk op de dorsmachine.
Pake had negen keer een hartaanval gehad, vertelde ma niet
zonder een zweem van trots, maar een tiende zou er niet komen.
3
Pa
had een volière vol vogeltjes. Eerst gingen de zebravinkjes dood, later de
kanaries en tenslotte de kwartels. Pa brak de zelf getimmerde volière zuchtend
af. Pa hield ook konijnen. Op een dag zaten die apathisch in hun hok. Etter
druppelde uit hun ogen. Pa stond er tien minuten besluiteloos naar te kijken en
belde toen de veearts. Na het gesprek met de veearts ging hij de hokken bij
langs en draaide de konijnen de nek om. Hij maakte geen enkel geluid. Tranen
liepen over zijn wangen.
Pa verzette zich lang tegen de aanschaf van een hond. Hij
was ervan overtuigd dat hij voor de verzorging van die hond zou opdraaien en
dat wilde hij niet. Bovendien zou hij de hond niet kunnen uitlaten omdat hij
slecht ter been was. Hij had het steeds over de consequenties van een hond.
Broerlief bleef echter zeuren en bezwoer pa dat die er niet voor zou opdraaien.
Toen de hond, een bouvier, was aangeschaft was broerlief
aanvankelijk druk in de weer met het beest. Tot de voetbalcompetitie weer
begon. En hoewel pa koppig volhield niets met de hond van doen te willen hebben
hield hij, als hij dacht dat niemand het hoorde, lange monologen tegen het
dier. Maar als er anderen in de buurt waren deed hij net of hij het beest negeerde.
Regelmatig, als hij weer eens met de hond door de regen
sjokte, dacht de jongen bitter aan pa’s woorden: de consequenties van een hond.
4
Wanneer
zijn vader Het Vrije Volk zat te lezen was het zaak voor de jongen om zo weinig
mogelijk geluid te maken. Pa scheurde zelf gaten in de stilte zodra hij een
bladzijde omsloeg. De krant bleef op zijn schoot rusten als hij naar het nieuws
op de televisie keek. Daar wenste pa eveneens niet bij gestoord te worden. Het
kwam slechts eenmaal voor dat pa zelf in stilte, zonder mopperen, het nieuws
bekeek. Ma stond achter zijn stoel mee te kijken, met in haar hand een bord
waar ze net zo lang overheen bleef wrijven met haar theedoek tot die begon te
piepen.
Op het televisiescherm probeerden Aziatisch uitziende mensen
over een hek te klimmen. Helikopters stegen op vanaf het dak van een gebouw. Er
hingen mensen aan de glijders. Ze vielen er een voor een af, terug in de menigte.
De helikopters landden even later op een vliegdekschip. Na het uitstappen van
de passagiers werden de lege helikopters in de zee geduwd.
Ma keerde terug naar de afwas en pa schakelde de televisie
uit. Hij begroef zich weer in de krant. De jongen keerde terug naar zijn plekje
bovenaan de trap. Hij dacht na over wat hij zojuist gezien had. De logica
daarvan ontging hem. Hij hoorde zijn vader in de huiskamer andermaal een
bladzijde omslaan. Nog geen minuut daarna gleed de krant ruisend op de vloer en
begon pa luid te snurken.
5
De
jongen wierp de lijn met daaraan dobber, lood en haak in het woelige water van
het kanaal. Manhaftig hield hij zich vast aan de lange bamboestok. De dobber
deinde op de golven. Het brood was vast al van het haakje, bedacht hij, maar
dat gaf niet.
Hij wilde geen wormen gebruiken, daar moest hij van
kokhalzen sinds een jongen op school hem gedwongen had er eentje op te eten.
Sla hem dan ook op zijn bek, had pa hem toegebeten toen hij huilend
thuisgekomen was. Er had zich voorgoed
een bittere brok zelfmedelijden in de keel van de jongen genesteld.
Met
wormen ving je bovendien palingen. Hij wilde geen paling vangen, want palingen
waren slijmerig en kronkelden rond het snoer en hij kreeg ze nooit los. Hij
wilde ook geen schele pos of baars vangen, die slikten het haakje door en als
je er dan aan trok nam je alle ingewanden mee. Dat vond de jongen vies en
zielig.
Er kwam een man in een flodderige regenjas achter hem staan.
Hij had een teckel met overgewicht bij zich, een soort worst op pootjes die
amechtig hijgend aan zijn voeten neerzeeg. Ze bijten zeker niet erg? Vroeg hij.
Soms had die man een schurftige poedel bij zich en droeg een
corduroy colbertje met elleboogstukken. De poedel drentelde zenuwachtig rond
zijn benen.
De man was ook wel eens wat gegroeid. Dan droeg hij een
legerjas en had een grote Duitse herder bij zich. De hond ging rustig naast hem
zitten en de man begon aanwijzingen te geven. Je moest de dobber zus en de
loodjes zo en dan…Hij wist zeker niet dat het brood allang van het haakje
geweekt was.
De jongen zat naar de golven te kijken en liet zich
opzettelijk verblinden door het licht daarin.
© Lammert Voos