Ik keek naar het stof dat in het naar binnen vallende zonlicht
boven de banken dwarrelde. Luisterde naar de vogels die kwetterden in de
rozebottelstruiken die buiten stonden. Ik kon de vruchten ruiken, het rook naar
Roosvicee. Ik vond dat vies, veel te zoet. Ik liet mijn vingers langs de
inkepingen in de schoolbank gaan, langs de namen van de leerlingen die erin
gekerfd waren, de schuttingwoorden en de namen van de muziekgroepen waar ze fan
van waren geweest.
Ik keek wel uit om in de schriftvakken
onderin te kijken. Daar lagen etensresten, kauwgom, gebruikte zakdoeken en
andere viezigheid. Ik hield niet van viezigheid.
Ik moest
nablijven, want ik had weer eens een stomme grap gemaakt. Mijn zusters en
moeder moesten altijd om mijn domme grapjes lachen, maar pa en mijn broer wisten
hun minachting voor mij niet te verbergen. De meester vond het ook niet leuk,
dus moest ik weer eens nablijven. Er stond iets op het bord dat ik niet begreep,
maar ik lette ook nooit op. Ik verveelde me op school.
Ik luisterde
naar de vogels, verder was het stil. Ik zou het nablijven zo lang mogelijk
proberen te rekken, tot de jongens uit de klas hoog en breed thuis waren.
Bovendien was het hier rustiger dan thuis. Daar zou ik ook weer op mijn falie
krijgen, maar dat was ik wel gewend.
Ondertussen
zat ik te bedenken wat voor stomme grap ik morgen zou maken, zodat ik dan weer
zou mogen nablijven.
© Lammert Voos
Geen opmerkingen:
Een reactie posten