Er stond maar één gammele taxi bij het kleine vliegveld, een
oude Peugeot 504 Station. Door de roest scheen hier en daar blauwe lak. De
banden waren vlak afgesleten en maar een van de koplampen gaf een zwak geel
licht. De chauffeur had een smal gezicht
met een grijs sikje en droeg heel professioneel een platte bruine pet. Ik
begroette hem joviaal.
‘Jambo! Ulale salame,
hujambo? Hallo! Goedenavond, hoe gaat het?’ Hij miste zijn linkerhoektand,
maar dat weerhield hem er niet van om breed te lachen om mijn onbeholpen Swahili, de lingua franca van centraal
Oost-Afrika.
Ik onderhandelde met de chauffeur over de prijs voor een rit
naar Moshi Motel aan de andere kant van de stad. Hemelsbreed was dit een afstand van zo’n
vijftig kilometer, het ritje zou ons nog geen tien dollar kosten.
‘Hij rijdt aan de verkeerde kant van de weg!’ klonk het
vanaf de achterbank. Mijn reisgenoot
Adri was nooit eerder in Afrika geweest.
Was de oude Peugeot aan de buitenkant al niet in een hele
goede staat, van binnen leek het of hij rechtstreeks van de sloop kwam. Tussen
mijn voeten schemerde het gebutst tarmac van de weg. Op de stoelen en banken
laag een dikke laag grijsrood stof en uit het dashboard bungelden diverse
draden. Aan het stuur hing een pook waaraan de chauffeur verwoed moest rukken
voor hij van versnelling kon wisselen. Ik zag dat er speling op het stuur zat.
Ik was eerder in deze stad geweest en hoewel hij volgens mij
een aantal grote verharde verbindingswegen kon nemen, reden we door wijken waar
toeristen doorgaans niet kwamen. Sokoine Road, Nyerere Road, Kanisa road, Himo
Road, dat wist ik, dat kende ik, maar ik had nu geen idee waar we waren en
ingespannen tuurde ik in het maanloze duister om me te oriënteren. De chauffeur
zag dat en lachte: ‘Aaaaah, you are a driver too! You watch out for the
other traffic!’
We reden door onverharde straatjes, langs huisjes waarvan de
ijzeren golfplaten die als dak dienden naargeestig klapperden. De wanden waren
opgetrokken van aarde of roestig metaal. De stank van verbrand houtskool en
uitwerpselen was niet te harden. Ik hield mijn hoofd afgewend van de goten vol
drab. Er waren nauwelijks mensen te zien, soms zag je een schaduw een steeg of
hut inschieten.
De chauffeur draaide een grote laan op omzoomd door witte
neokoloniale huizen en flats. Hier was
ook nauwelijks licht. Normaal waren dit soort wegen vol met taxibusjes,
vrachtwagens en landcruisers, nu was er beklemmend weinig verkeer. Alleen bij
dure hotels brandde licht. We bleven niet lang op de brede boulevard en de
chauffeur dook weer een duister straatje in.
Ik wist dat de chauffeur een goede reden had om de
hoofdwegen te mijden, maar het zinde Adri niet:
‘Die klojo belazert ons man. Hij rijdt opzettelijk om, om
ons een poot uit te draaien.’ Hij bleef maar mopperen en toen ik merkte dat de
chauffeur geïrriteerd raakte viel ik tegen Adri uit.
‘Hou je bek klootzak! Je brengt ons in gevaar. Als hij er
ons er nu uitzet kan het ons het leven kosten.’ Verbluft hield Adri op met
mopperen. We moesten de chauffeur vertrouwen, we hadden geen keus, dit was Afrika
en de dingen gingen hier anders. De realiteit had hier verschillende gezichten,
evenals de waarheid, als die al bestond.
Ik stelde de chauffeur een bonus van vijf dollar in het
vooruitzicht als we veilig bij het hotel zouden aankomen en zijn stemming
verbeterde. Hij haalde uit de binnenzak van zijn sleetse colbert een
verfrommelde sepiakleurige foto van een vrouw en vijf kinderen die wezenloos
naar de fotograaf staarden. Ik veinsde belangstelling, maar had eigenlijk
liever dat hij twee handen aan het stuur hield.
Mijn opluchting was groot toen ik tegen middernacht Humo
Road herkende en het hotel zag opdoemen. Adri zweeg gekrenkt terwijl hij onze
rugzakken uit de laadbak van de taxi graaide en ik de chauffeur betaalde en
bedankte. Hij en ik zouden vrienden voor het leven zijn, verzekerde hij me en
hij nodigde me uit om bij hem en zijn vrouw te komen eten en gaf me een
papiertje met routebeschrijving.
De gebutste Peugeot verdween even later in het duister en ik
volgde de achterlichten tot ze uit het zicht waren verdwenen. Het papiertje
bleek onleesbaar.
©
Lammert Voos
Geen opmerkingen:
Een reactie posten