De huizen in de stad hadden platte daken en stonden haaks op elkaar zodat er een wirwar van stegen en hagen achter lag. Ik weet niet of ik nu zo klein of die hagen zo hoog waren, maar ik kon vanuit de stegen alleen de bovenramen zien, niet die van de keukens of achterkamers. Ik vond het uiterst prikkelend als de gordijnen van een slaapkamer overdag gesloten waren, maar mijn fantasie kwam niet verder dan uitslapen, iets wat ik zelf nooit kon, achter die gordijnen lag een andere wereld vol geheimen.
Ik
vertoefde graag in de stegen, ik was er veilig voor mijn klasgenoten die het
leuk vonden om me te bespotten of op mijn smoel te slaan. Vooral Sjonnie liet
me nooit met rust en ik had nachtmerries over hem.
Buiten
de stegen, op de weg naar school, lag een grote zandvlakte waar hutten gebouwd
werden door doortastender kinderen dan ik. Soms stond de vlakte blank en in het
water zwommen dan rare beestjes met dikke koppen en twee kromme achterpootjes.
Ik
speelde meestal met René, een jongetje met hemelsblauwe ogen en een zwarte
pukkel op zijn wang. Zijn moeder had ook van die ogen, geen pukkel, maar was
wel heel erg lang en dun. Bij hem thuis spraken ze Fries en er mocht bij hen
veel meer dan bij ons. René zat op een andere school als ik, een school met de
Bijbel. Hij had mooi speelgoed dat ik niet had, zoals een zilverkleurige kleine
filmprojector.
Ik zag
daar mogelijkheden in, maar ik mocht onze schuur niet gebruiken om een bioscoop
te beginnen. Ik had verzonnen dat we films voor de buurtkinderen zouden gaan
vertonen en dat de entree één cent zou gaan bedragen zodat we van de opbrengst
van de voorstelling snoep zouden kunnen kopen. Alleen Simon mocht voor niks,
want die was spastisch en zat in een rolstoel. Hij moest dan wel beloven dat
hij zijn kop zou houden, want hij loeide als een koe als hij opgewonden werd.
Bovendien kwijlde hij en dat vond ik vies.
In onze
schuur stond de troep van mijn pa en het was beter mijn pa niet boos te maken
en binnen in ons huis mocht het ook niet, mijn moeder was bang dat alles vies
werd. De ouders van René vonden het geen enkel punt om hun schuurtje leeg te
halen, misschien omdat René enig kind was. Ze voorzagen ons van oude dekens en
gordijnen en van kussens om het nèt echt en gezellig te maken.
We
nodigden de kinderen van de buurt uit. Simon werd door zijn oudere zus
gebracht, een mager ouder meisje waarvan ik de naam niet wist, maar ze zag er
altijd moe uit. Verder was er nog Karin, een meisje uit mijn klas, een mollig
propje met lang haar dat tuttig sprak omdat haar ouders uit het westen kwamen.
Ze praatte veel en ik was bang voor haar, want ze wist duidelijk al heel veel
van de wereld. Ze had zelfs al eens in een trein gezeten.
Vera en
Ria waren er ook, zij waren bruin. Mijn moeder vertelde dat ze geadopteerd
waren, maar ik dacht dat ze daar medicijnen voor kregen, je kon immers niets
aan hen merken. Zij waren een tweeling en droegen dezelfde kleren en een rode
strik in hun haar, maar je kon ze gemakkelijk uit elkaar houden. Vera keek altijd
heel lief. Ze had net zulke ogen als Bambi en ze was heel mooi. Ria niet, die
keek boos en snauwde alleen maar.
Helaas
was René minstens zo onhandig als ik en toen we de eerste film startten bleken
de Dikke en de Dunne alles precies omgekeerd te doen. Ik vond dat wel koddig,
maar ons publiek begon te morren. René probeerde koortsachtig de film om te
draaien, terwijl ik onze hooggeachte gasten probeerde te entertainen door Tommy
Cooper na te doen. Ik geloof dat alleen Simon het leuk vond, want hij loeide
nog harder dan anders.
Uiteraard was het Ria die op hoge toon haar geld terugeiste en ze werd al snel bijgevallen door Karin die verontwaardig kwetterde als een spreeuw die een kat probeert weg te jagen. Ik probeerde het nog met de viewmaster met plaatjes van Donald Duck, terwijl René wanhopig de film probeerde te ontwarren die inmiddels om zijn lichaam en hoofd hing. We maakten die middag geen winst.
Jan
Pruim had duizenden kleine plastic soldaatjes waar hij veldslagen mee
naspeelde. Dat duurde uren en na een dag had ik dat wel weer gezien, Jan Pruim
speelde mij veel te veel de baas bovendien.
René
had een spel dat Electro heette, dan moest je vragen stellen en beantwoorden en
bij de vraag een elektrisch ding in een gaatje duwen en als je dan antwoord gaf
moest je een ander elektrisch dingetje in een antwoordgaatje duwen en als het
dan goed was ging er een lampje branden. Al snel kende ik alle antwoordkaarten
uit het hoofd, maar René vergat zelfs de vragen die ik hem vijf minuten eerder
gesteld had.
Bij
Simon hadden ze een hond, een Duitse Herder die geleerd had in het Nederlands
te blaffen en die leek op een wolf en ik vond hem mooi. Op een dag snuffelde de
hond in een vuilnisbak en aaide ik hem. Hij hapte nijdig in mijn pols en het
bloed spoot alle kanten op. Ik moest verband en een prik en jankte de hele
buurt bij elkaar tot ik een schop onder mijn reet kreeg van pa die snauwde dat
je honden die aan het vreten waren met rust moest laten en dat het mijn eigen
schuld was. Ik vond dat gemeen.
Nog
nasnuffend liep ik naar het huis van René om medelijden te halen, maar zijn
moeder hield me in de keuken tegen. René was ziek, zei ze, hij lag in bed en
kon niet met me spelen. Wat een aansteller! Dus ging ik maar naar Jan Pruim,
die druk was met een leger op te stellen. Omdat hij niet naar me luisterde,
maaide ik met mijn voet een duizendtal moffen omver.
Helaas
had ik daarna wel zijn onverdeelde aandacht en moest ik rennen voor mijn leven.
Gelukkig kwam net op tijd mijn broer thuis die met één klap Jan zijn bril in de
coniferen lanceerde met de woorden dat hijzelf de enige was die mij mocht
slaan. Dat deed hij trouwens nooit, hij maakte me met pesterijen aan het
huilen.
De
volgende dag ging ik kijken hoe het met René was, maar zijn moeder zei dat die
nog steeds ziek was. Later liep ik voor hun huis langs en zag ik René op een
stoel in de woonkamer zitten. Hij was mager en kaal. Hij had zwarte kringen
onder zijn ogen. Toen hij me door het raam zag kijken zette hij snel een rood
geruite pet op.
We
gingen op vakantie naar de camping aan het IJsselmeer waar we elke zomer
naartoe gingen en ik allerlei avonturen beleefde met mijn neef Winnetou. Ik
vergat René.
Die
vakantie groeide ik kennelijk nogal, toen we weer thuis waren kon ik over de
heggen kijken. Ik liep welgemoed naar René zijn huis in de vaste overtuiging
dat hij beter zou zijn na zo’n tijd, maar de gordijnen van de keuken en kamer
beneden waren dicht. Ik durfde niet te verzinnen wat daarachter gebeurde of
gebeurd was en eigenlijk wilde ik het niet weten ook.
© Lammert Voos
Geen opmerkingen:
Een reactie posten